Daarnet een hooiwagen gezien, niet het bollekebeest met acht poten maar een echte. En mske dacht aan iets van lang geleden. Soms was het moeilijk dat grootmoeder in Brussel woonde en moe en va ergens in Oost-Vlaanderen. Tijdens de ziekte van Dodebroer, toen moe alle dagen naar Gent fietste, kwam grootmoeder wel, maar zo voor een opke en een wegske ging dat zomaar niet.

En op een dag was het zover, vader moest werken, moe … mske was naar de school en wat met Broer?

In die tijd ging alles er veel gemoedelijker aan toe en de rijkswachter die die dag op het buro moest blijven zei: “breng die kleine maar naar hier”. En Broer stond met zijn kleine voetjes bovenop het buro waardoor hij door het venster de steenweg tussen Gent en Deinze kon in het oog houden. En Broer bracht verslag uit voor de rijkswachter. En zei: “notto tommetaf. Nozzenotto tommetaf”. En bij het zien van de hooiwagen met zijn hoge vracht en zijn onvriendelijke voorkant, riep hij uit: “oeioei, viezenotto tommetaf” waarop de rijkswachter in een luide lach schoot en uitriep: kleejenen oap!