Het werd al snel duidelijk toen we hier kwamen wonen dat dit huis niet zo ideaal was voor katten. In het Wat-was huis was het buro ondergebracht in de vroegere schuur en zodoende konden wij vrij door de vroegere stal in de keuken in de living en naar boven.

Dat kon hier niet omdat de deuren dicht moesten als het koud was.

Al rap bleek dat Toke, die vroeger bij Kozzeke altijd buiten had gelopen, hier binnen de kattenbak gebruikte voor de grote commissie maar wél haar terrein afbakende, waardoor we ’s nachts de keuken in moesten. En toen werd Karboenkel ziek. En Karboenkel was eigenwijs genoeg om zich van de medische voorschriften niks aan te trekken en dat werd hem fataal. Toen werd mske wat bitter en zei: “als ik de kat niet kan houden die ik wil, waarom moet ik dan wel de miserie van een ander in huis hebben” want Mouche was toen al moeilijk. Ze ging altijd zitten bang zijn voor de voeten zodat je er over viel en ze mepte haar korreltjes één voor één dood éér ze ze op at. Ze stoof door de keuken als je haar wou pakken en als je haar aaide dook ze in mekaar. Toke, was de kat van Mooikind geweest maar toen ze trouwden mochten ze die niet meenemen op het appartement. Maar wat bleek toen ze bouwden? Ze kochten een hond. En ergens voelde mske zich wat in het ootje genomen.

Toen ik ziek werd, ook nierproblemen, zei mske: “als er met Sloef wat gebeurt, gaan ze er uit!” Maar ik hield me wel aan mijn dieet en mske kan zo iets zeggen maar dan meent ze dat niet zo direct.

De laatste tijd sprak ze over een buitenren voor ons, daar waar het oud klein buroke gestaan heeft – dat intussen is ingestuikt.

En nu grommelt ze zo wat dat ze het beu is dat ze mij en Toke gescheiden moet houden omdat Toke een slokop is en ik mijn bakske korrels gemakkelijk kan laten staan. Maar ik denk dat ze dat zegt van ’t schrikken.