Toen ze de donkere holte doorgingen zei Slow: “nu zijn we in het spookbos”. De dode boom keek strak voor zich uit en Slow waarschuwde Nichtje! Hij zei: “als je er voorbij bent en je kijkt om staat hij te grijnzen” en jà hoor, Nichtje keek om in het grijnzende gezicht van de boom.

En later zei mske: “en hier zitten we met een raadsel”. En ze legde uit dat, als je van het dorpke naar het volgende dorpke reed, je eerst het kerkske passeerde en dan pas het kasteel. En mske wees over de velden en zei: “kijk, daar heb je het kasteel!” en toen ze heel wat verder waren zei ze: “en daar heb je het kerkske”. En Nichtje keek en zocht het kasteel maar in het spookbos verdwijnt het kasteel als je het kerkske ziet en vice versa.

En toen ze teruggingen zagen de twee en half doodgebliksemde bomen die zich in de heenreis achter het hoekje verbergen.

En toen ze de grijnzende boom voorbij gingen keek Nichtje weer achterom en zei: “nu zit er een wolf”.

En ze zijn dan maar verder gestapt en zongen de Wien bleibt Wien mars van Johann Schrammel.