Eigenlijk waren de avonden in mskes kinderjaren thuis wel aardig op een bepaalde manier. Om elektriciteit uit te sparen moest het licht zo lang mogelijk uit blijven. Zodoende kropen Broer en mske dan maar onder de tafel en zaten daar te luisteren terwijl moe vertelde.

Ze vertelde over haar kinderjaren en ook de oorlogsjaren.

Over hoe grootvader moest vluchten toen de Duitsers alle weerbare mannen kwamen oppikken, hoe grootmoeder ondertussen de eindjes aan mekaar knoopte, over vensters afgezet met hout en karton omdat de Duitsers geen licht wilden zien op de straten. Dat haar grootmoeder water moest scheppen uit de put en eerst drinken, zodat ze zeker waren dat er geen gif in zat en daarna de kroes naar haar hoofd gesmeten kreeg. Moe was er nog altijd aangedaan van geweest dat grootvader, bij zijn terugkeer, de sjaal aan een nagel had laten hangen die zij, moe, voor hem gebreid had.

Tot de dag kwam dat Broer zei: “ik wou dat het oorlog werd”. Moe stond perplex, daarna werd ze boos en sedertdien was het uit met verhaalkes vertellen, ging het licht vroeger aan en werd er TV gekeken.

Vertellen was namelijk de bezigheid van de mensen geweest voor de TV op de proppen kwam. In de zomer werken tot het donker werd en op de donkere winteravonden oude verhalen vertellen zodat niks verloren ging.