Heel lang geleden had Broer een sigarenkistje, waarin een laag watten gelegd was en op die laag watten waren vlinders en andere vliegenden gespeld. mske vond het toen al een luguber ding want ze keek liever naar de vlinders in de wei dan in een sigarendoos, maar blijkbaar gold dat toen bij Broer in de klas als voorbeeld van interesse voor de natuur.  De vlinders dienden met chloroform verdoofd te worden en wisten van niks, maar toch …

Op een dag kwam Broer binnen met iets in zijn handen dat de lengte had van een lange pink en een angel aan één van zijn uitkanten. Veel opzoekwerk in de encyclopedie later, er was nog geen internet, leerde dat het om een rups van een ligusterpijlstaart ging. En die ging ook in een sigarendoos waar ze zich verpopte. “Een pop moet je met rust laten” wist moe zeer wijs te vertellen.

Telkens er een klasgenootje of een vriendje van Broer ten huize kwam, trok Broer naar de pop en opende de sigarenkist. “Een pop met je met rust laten” zei moe telkens, maar wel nadat de ventjes naar huis waren. Telkens er bezoek kwam bij moe en va trok moe naar de pop en opende de sigarenkist en zei samenzweerderig: “een pop moet je eigenlijk met rust laten, maar voor die ene keer …”  De pop is nooit uitgekomen. En toen zei moe: “veel te veel gestoord geweest hé”.

Daar dacht mske gisteren aan toen Slow in het veld bleef staan, naar het pad wees en zei: “nu dacht ik even dat dat een rups was”. Het wàs een rups. De rups van de ligusterpijlstaart. mske pakte het wc-papier, dat ze altijd meeneemt naar ’t veld -je kan nooit weten- en trachtte de rups op te pakken om ze in de kant te zetten, want zo op het pad zou haar geen lang leven beschoren zijn. Maar dat beest speekte boosaardig een groenige prop slijm op dat wc-papier. mske herinnert zich niet dat Broer iets had gezegd van groen gespeeksel en zette door.  “Je had er een foto van moeten nemen” zei mske wat later spijtig tegen Slow. Dat is dan weer het voordeel van een sigarenkistje natuurlijk.

En toen … hebben ze ergens een afslag gemist. Niet dat dat erg was. De gemiste zou enkel een paar honderden meters korter bij huis uitgekomen zijn en dat is niet erg behalve dan dat ze daardoor die enkele honderden meters meer over de straat moesten en Slow en mske trachten steeds zoveel mogelijk auto’s te mijden bij hun stapkes.

Op dat stuk straat keek Slow eens rond en zei: “hier moet ergens een opritteke zijn waar een chalekke of een caravan op staat”. “Ik zou ’t niet weten” zei mske. “Maar jawel” wist Slow “ik ben daar ooit nog in de kant gaan pissen”.  mske stond versteld, want Slow is geen kantpisser, enkel zonder de nodige voorzieningen en in extra grote nood. Het duurde dan ook even eer ze antwoordde: “denk je dat ik nog weet waar jij overal in de kant gaat?” “Maar allee” zei Slow “dat was toen we op huizenjacht waren”.  mske was nog verbaasder, dat is al meer dan vijf jaar geleden.

Slow heeft dus wel een goed geheugen voor sommige dingen, want werkelijk, dat chalekke stond daar met een opritteke en er was een grote groene kant. “Heb je toen je territorium afgebakend misschien?” vroeg mske.