De man heette Rik, maar omwille van zijn uitzicht werd hij algemeen “Vuile Rik” genoemd. Hij werkte als “manoeuvre” in de firma waar mske, als net-van-school-komer ging werken.

Hij woonde in een caravan in het veld in het midden van een, door hem samengeraapte, storthoop. De isolatie van die caravan bestond uit oude kranten die hij hier en ginder meeschoepte.

In de winter vond je hem iedere avond in het café op het plein, waar hij bij een biertje, de ganse avond zat warm te hebben en TV keek.

Hij waste zich in de waszaal van de firma. Naar de kapper ging hij niet, dat deed hij zelf met een gilettemesje tussen zijn vingers en dan schoor hij zijn hoofd, behalve de kruin.

Zijn jas had hij uit een voddenzak gehaald en op zekere dag ging hij te voet naar Brussel, waarover hij ’s anderendaags pochte dat hij goei zaken had gedaan, hij had 7 frank voor de busrit uitgespaard en bovendien had hij onderweg nog een stuk van 5 frank gevonden”. Toen een collega in zijn achtertuin en in het aangrenzend bos enkele dode fazanten vond, bracht hij een exemplaar mee om te tonen en gooide die nadien in de stortcontainer. Rik haalde die er uit en verlapte die. Toen hij een tablet aspirines in de stortcontainer vond knabbelde hij die op als snoepkes en stond vol rode pukkels.

Rik gaf wél privé-leningen en inde de huishuur van zijn huizen in Brussel.