Sedert mske het hier over Aalsterse vlaai gehad heeft, was Slow nieuwsgierig. Hij vroeg naar wat dat smaakte, die taart.

“Dat is geen taart” zei mske. “Ja zeg” zei Slow “Limburgse vlaai is taart”.

Maar Aalst is Limburg niet en Slow vroeg verder: “is het dan een soort pudding?” “Neen” zei mske. “Maar wat is het dan?” vroeg Slow. “Vlaai” zei mske.

Slow bracht de dag dat mske haar tand verloor zelfs een potje boerenvlaai mee -wat mske gewoon vanillepap of- pudding zou genoemd hebben- als bewijs. “Dat is het niet” zei mske.

Er zat niets anders op dan naar Aalst te gaan op een mooie zaterdagmorgen.

Ze hebben bijna een kilo gekocht en mske vroeg de verkoper: “kan U daar een repelke afsnijden zodat Slow kan proeven?” “Natuurlijk” zei de man en hij begon Slow een gedetailleerde uitleg te doen, zoals dat je vlaai kan eten tussen de boterham of bij een zjatje koffie. “Hmm” zei Slow terwijl ze verder gingen “dat is wel lekker hé”.

Twee dagen duurde het eer de vlaai op was en pas op … die eerste dag waren ze dan nog niet thuis geweest.

“We kunnen nog eens terug gaan hé” zei Slow enkele dagen later.