Wizzewasjes

Het is niet omdat het mag … dat het moet!

26 februari (Page 1 of 4)

Sanitair

Als je vroeger ergens naar de sanitaire voorzieningen wou was het klaar en duidelijk in welke deur je binnen moest -of mocht- gaan. Een simpel tekeningetje maakte je dat duidelijk.

Als dat nu het geval is moet je bij sommige gelegenheden al hiërogliefen kunnen lezen en kan je best je hoofd efkes binnen steken om te kijken of je wel juist zit. Gelukkig is het niet overal zo, maar ze bestaan, die gelegenheden.

Veel discussie over sanitaire voorzieningen dat wel, maar het is eenvoudig op te lossen, voor mijn simpele geest dan toch.

Als ik zeg dat ze gewoon de wc-hokjes tot beneden en boven dicht moeten maken, in elk hokje een vuilbakje voorzien en de urinoirs achterin, kan alleen een erg preuts persoon daar aanstoot aan nemen.

Maar dat vindt men een dom idee, want met die houten wanden is het gemakkelijker om te kuisen. Voilà!

De boekenkamer

Moe was ik het en grondig beu ook al. Er moest iets gebeuren. En ik zou dat varkentje wel eens gaan wassen.

Met vernieuwde energie toog ik naar de boekenkamer, bekeek de boeken en attributen op het ijzeren rek en de stapel dozen tegen de wanden. Pure chaos vond ik het. Wie kon dààr nog aan uit.

Er was de doos waar “kookboeken” op stond, dat was nog zo een hoge logge bananendoos en die moest weg, zo snel mogelijk want die verstoorde zelfs de orde in de wanorde.

Er waren de dozen waar “oorlogsboeken”, “Young Adults” en “anderstalige romans” op stond en die dozen met een naam stapelde ik netjes op een hoge toren.

Maar die andere boeken, die in anonieme dozen zaten … daar haal ik er af en toe een paar uit om mee te nemen, maar het is nogal willekeurig. En ik wou orde op zaken.

Ik nam het boekenrekje (vezelplaat met grenenfineer) dat op de gastenkamer stond, waar ooit puzzels en spellekesdozen van de kleindochters op hadden gestaan en ging aan de slag. Veel van die boekendozen waren meer leeg dan gevuld en na drie lege dozen was dat rek nog niet half gevuld.

“Ik wou dat ik nog zo een rek had” verzuchtte ik, als ik het aantal nog te controleren dozen bekeek.

Was dat ook weer een kleine miniblik in de toekomst? Na de middag reden we de Kringwinkel -niet- voorbij en stapten binnen en kwamen buiten met een hele bijpassende boekenkast. Het ding kostte een fractie, het materiaal is geen vol hout en de stijl is voor mij meer dan passé, maar op een boekenkamer kan dat nog.

Hoesten en kuchen

Wat me de laatste tijd wat opvalt is dat er minder gehoest en gekucht wordt op plaatsen waar meerdere mensen samen zijn, zoals op boekenmarkten en musea en zo dus ook vorige zondag in de sporthal.

Vroegere winters kon je niet in een hal, op een trein of bus, of waar dan ook gaan zitten zonder je in een overbevolkte kennel te wanen.

Zijn de mensen voorzichtiger geworden? Of houden ze meer rekening met hun medemens en blijven ze thuis bij aanstekelijke virussen?

Of hebben mondmaskers toch nut (gehad)? Het is wel zo dat je terug wel mondmaskers ziet opduiken, maar eigenlijk niet zo heel veel, eigenlijk heel weinig. Het heeft geen nut om er over te palaberen, want weet je, ik heb er wel altijd eentje in mijn sjakosj, maar opzetten doe ik het ook niet, ook niet in een sporthal in Gent.

Maar de mogelijkheid bestaat dat we eens in Antwerpen of Gent een P+R inrijden, onze vierwieler achterlaten en de bus of de tram nemen. Eén dezer zouden we zelfs weer eens met de trein naar Brussel gaan.

Daarom zeg ik ook telkens voor we vertrekken tegen Luc: “Denk aan een mondmasker”. Maar dat moet ik eigenlijk niet zeggen. Luc heeft voor alle zekerheid een heel dooske van die dingen in de auto staan.

Uitgelichte afbeelding:

    Foto genomen in de Kringwinkel in Landen.



Met wat geduld

Soms komt “Ooit” wel eens sneller dan voorzien.

De slotjes zijn los. Nadat ik enkele bizarre pogingen had ondernomen met een papierklemmetje had ik besloten dat ze dan maar moesten blijven zitten waar ze zaten, d.w.z. ín de koffers.

Mezelf kennende had ik moeten weten dat dat zo niet goed zou komen. De slotjes gingen me ambeteren, ze gingen in de weg zitten en hangen. In het kleine koffertje bemoeilijkte het de sluiting van het elastiek, in de grote ging de opbergzak in het deksel doorhangen.

Ik legde de beide koffers open op bed en vroeg aan Luc waar ik een tang kon vinden om de krengen over te pitsen. Hij wist niet of …

Een poos later vroeg hij hoe ik het zag zitten om te gaan slapen met twee koffers in bed. Ik opperde: “De tang?” “Oei!” zei hij “daarvoor heb ik wel een betonschaar nodig”.

Ik ging maar weer googelen -want een betonschaar voor een gaatje van goed en wel één vinger diameter …- en vond een forum waarop men zei dat het draaien van de nummertjes van 999 tot 000 toch maar een goed half uur in beslag nam1 en ik ging aan het draaien … tot ik draaide en besloot een pauze in te lassen.

Luc ging even verder doen en riep even later: “Het is los”. Op welk nummer? Dat wist hij niet, hij had zomaar wat op gevoel zitten werken en het was uit zijn handen geglipt bij het open springen.

Daarop heb ik bij het tweede slotje de negen mogelijke combinaties gedaan die het eerste opgeleverd had. En ja, het ging ook open.

En toen, ja toen ging ik echt raar staan kijken, want ik was niet helemaal gek. De combinatie was één van de mogelijkheden die ik voor mezelf logisch had gevonden, alleen … was die zes geen zes maar een vijf en bij het tweede slotje zelfs niet, daar zat het tussen vijf en zes in. Zijn die dingen nu echt wat gaan verschuiven terwijl ze ongebruikt in die koffers hingen?

Soit. Het is opgelost en ik ben er niet kwaad om.

Nu zit ik met twee slotjes waarvan ik nu eigenlijk weet dat ze waardeloos zijn. Een dief geraakt zo ook wel in een koffer. Weet je nog wel?

Misschien kunnen we ze aan een brug gaan hangen. De mensen die ze daar gaan verwijderen hebben waarschijnlijk wél een betonschaar.

____________________
1 Cijfercode vergeten

De alverman

Sedert ik het ooit voor het eerst over de alverman had, houd ik mijn fototoestel in aanslag, je weet maar nooit.

Sedertdien heb ik de alverman al meermaals op foto. Meestal valt het niet op – hij verbergt zich sowieso achter een boom. Maar soms wel.

De eerste foto is dan wel te bekijken in het bericht, maar ik geef hem hier nu nog eens ter vervollediging van de rest van de reportage.

(Lees verder onder de foto)

Vorige week zaterdag -op de Muggenberg- was de boom wat dunner maar opvallend wit, de man er achter wat minder opvallend in natuurkleuren, je moet dus goed kijken. Hij is er.

(Lees verder onder de foto)

Maar woensdag was het goed prijs. Ik wou stiekem een foto nemen, hij zag het, sprong op, verstopte zich -weer- achter een boom … en ik? Ik wachtte.

(Lees verder onder de foto)

Want achter een boom? Dan weet je … Daar moet hij sowieso achteruit komen. En hij deed het op zulk een manier dat ik onmiddellijk dit log voor ogen had.

(Lees verder onder de foto)

Ik vond dat ik wel wat moest gaan vervagen. Maar zijn gezicht stond beide keren wel kostelijk. En dat zullen jullie op mijn woord moeten geloven.

Zeg nu zelf? Wie kan dat nu anoniem opbergen?

Mijn Romeinse ambetanterik

Ik lig in bed
Ik ben doodmoe
Hoofd op ’t kussen
En ogen toe

Ik hoor wroeten
Ik hoor muizen
Ik ben het beu
Wil verhuizen

Ik hoor stappen
Hierheen komen
Is dat echt of
In mijn dromen

Tinnitus stil
Geen gefluister
Hou je rustig
In het duister

’t Is vervelend
Om te gapen
Hou je toot toe
En ga slapen

[© ms – 25 februari 2020]

Op pad

Het moet niet altijd een ree zijn, zelfs geen ever noch een wolf. Het mag iets minder spectaculairs ook.

Zo zagen wij gisteren een pad op een pad op een pad. En neen, mijn plaat blijft niet hangen.

(Lees verder onder de foto)

Het spectaculaire kwam pas thuis toen ik las dat padden vanwege hun schemeractieve levenswijze overdag zelden worden aangetroffen1.

Natuurlijk had ik vroeger al wel meer padden gezien en natuurlijk hadden we de netten al gemerkt en natuurlijk hadden we de opvangemmertjes in de grond zien steken.

Maar deze twee waren dan toch niet in de schemer actief al was er van actie niet al te veel sprake, gezien de tijd dat ze bewegingsloos zaten te poseren voor de camera.

____________________
1 Gewone pad

Zakdoeken

… ooit neusdoeken geheten, herdoopt in ‘neesdoeken’ toen we terug in de regio van mijn moeders dialect gingen wonen, zagen er uit als overschotjes zo groot. Sommigen kwamen van bij “La Vache Qui Rit” waarschijnlijk bij de kaas gekregen. Zelfs mijn kinderneuzeke had problemen om er zich in te verstoppen.

Later werden de meisjeszakdoeken een ietsje groter, liefst met bloemekes of met kantjes en liefst zo dun dat je ze eigenlijk niet meer kon gebruiken voor wat ze oorspronkelijk bedoeld waren. Misschien waren die dan ook wel bedoeld om je ogen te deppen als je deed alsof je huilde.

Toen de papieren zakdoeken, keukendoeken en al wat je maar wil in opmars waren, deed ik de zakdoeken weg en gebruikte die papieren -nu moet je ’tissues’ zeggen. Dat doe ik nog. Die gebruiken weliswaar, ’tissues’ zeg ik nooit.

Een poos geleden begon het. Ik ergerde me omdat ik maar weer eens geen zakdoek vond -pakske leeg of pakske meegepakt in de auto- en ik had geen zin om een ander te halen. Ik wou een zakdoek, een echte.

Sedertdien gebruik ik een grote manszakdoek hier thuis. Die zit, zoals zijn naam het zegt, in de zak van mijn thuiskledij. Ben ik weg, dan zitten er papieren zakdoekjes in mijn sjakosj. Ik vind dat altijd handig om bij te hebben, zelfs voor een toiletbezoek met ellendige blazers of andere gebreken.

Ik wou opnieuw vrouwenzakdoeken kopen, zonder nonsens, zonder kanten boordjes, waar je geen erwten kan doorschieten. Ik wou dus neusdoeken om het exact te beschrijven.

Ik zocht online, maar vind er niet echt mijn gading. Ik keek dan maar gewoon bij zakdoeken, het mogen mannenhanddoeken zijn, als ze maar niet op die van Luc gelijken, dit om logistieke strubbelingen te vermijden. Er zijn er wel, ze zien er zelfs goed uit. Alleen is het grote nadeel van ‘online’ wel degelijk dat je ze niet kan voelen.

Ik zal mijn fysieke ‘ik’ nog eens op pad moeten sturen, vrees ik. En dat voor wat? Een veilig gevoel in mijn zak?

De balk

Op het laatste evenement dat we opbouwden, intussen haast twee weken geleden, kreeg Luc een splinter in zijn hand -in Lucs dialect: een splinster- net vooraan bij de aanzet van zijn wijsvinger. R. had die onmiddellijk verwijderd.

De plek bleef echter pijnlijk en verzwoor. Ik ried Luc aan er zwarte zalf -in Nederland trekzalf- op te doen, maar hij bleef klagen en vertrok van pijn als ik er nog maar naar wees.

Begin de voorbije week, nadat de verzwering gestopt was, begon hij te vermoeden dat er nog wat van de splinter was overgebleven. Zichtbaar was dat echter niet. En nog steeds kon ik bij het TV-kijken niet onverhoeds zijn hand pakken zonder dat hij zei: “pas op, mijn pijntje”.

“Hoe krijg ik het er uit?” vroeg hij zich af. En weer ried ik hem die zwarte zalf aan en zei dat hij kon proberen als de huid zacht was na een nachtje trekken.

Vrijdagavond haalde hij het ding er uit. Eerlijk, ik was geschrokken van de grootte. Je zou nu denken dat zo een grote er makkelijker uit komt dan een kleintje van een speldeprik groot. Nu maar hopen dat het niet weer gaat verzweren.

Eenzijdige stilte

Vorige week had Myriam van Villa Kakelbont over stilte in de klas tijdens het handwerken. Zij gingen dan zingen.

Hoe het er veel langer geleden aan toe ging, kan ik me echt niet herinneren, maar in mijn tweede jaar humaniora ging de lerares zitten voorlezen. Ze nam het boek: “De Waanzinnige Kluizenaar”.

Het was op zekere manier een godsdienstig boek, aangezien alle personages erg godsdienstig waren en dat ook te pas en te onpas liepen te verkondigen.

Anderzijds had het wel iets. Want toen wij, door de functie van mijn vader, in oktober van dat schooljaar moesten verhuizen, vond ik het jammer dat ik de rest van het verhaal niet kende.

Ik heb het boek gekregen bij één van de volgende geschenkgelegenheden. Ik heb het nog.

En die bedenkingen over dat godsdienstig heb ik pas achteraf gemaakt. Op mijn dertiende vond ik dat nog helemaal normaal.

Page 1 of 4

Powered by WordPress & Theme by Anders Norén