De vroegere poetsvrouw van mske, “ons P”, had een koopwoede. Ze kocht allemaal nuttige voorwerpen maar in overbodige hoeveelheden. Zo had ze zeven keukenwekkers, in de eetkamerkasten stonden meerdere serviezen en ook keukenhanddoeken bezat ze in alle kleuren, alle maten.
Toen haar zoon ging samenwonen moest die practisch niets kopen want alles stond in x-voud overal in huis. En van die serviezen uit de eetkamer mocht hij er geen meenemen want boven op zolder stonden er nog, nieuw, niet uitgepakt.
En haar echtgenoot wou met haar niet meer naar de winkels rijden omdat hij het de spuigaten vond uitlopen en zij zelf kon niet met de auto rijden.
Toen mskes keukenhanddoeken tot op de draad versleten waren en dus vervangen werden stond ze bewonderend met de handdoeken in haar hand en zei: “Goh, ms, dat zijn mooie handdoeken. Waar heb je die gehaald? Als je nog eens gaat, wil je er voor mij dan ook meebrengen?” En toen mske dat aan haar vriendin vertelde, vertelde die dat aan haar dochter, die de vriendin was van de zoon van “ons P” -iedereen nog mee- en die belde naar mske en zei: “niet doen hoor!” De mensen begrijpen niet dat dat een dilemma is.
Gisteren reed mske door het vroegere dorp en zag “ons P”, uitgedost zoals ze de gewoonte had, naast haar fiets en met haar zwaarbeladen tassen aan het stuur en ze dacht dat die koopwoede eigenlijk wel eens een schreeuw om aandacht zou kunnen zijn.
Wat denkte daarvan?