Op de voorlaatste zaterdag van september, Luc en ik zaten nog in ochtendtenue, liep er een man onze venster voorbij. De manier waarop de man liep was al opvallend, zodat we beiden keken van: “wat is dat nu?” Hij keek naar de voordeur en ik wist dat hij zou bellen. Hij belde.
Luc keek verbouwereerd, maar ging toch maar. Hij had toch geen tijd om een pak en stropdas aan te trekken.
Ik hoorde de man, klaar en duidelijk in het dialect en dus zeer onklaar en onduidelijk voor onze oren die van hier niet zijn. En ja, daar had je het. “Wat wil je nu zeggen?” hoorde ik Luc vragen. Dat werd gevolgd door een uitleg die ik weer niet verstond, waarop Luc met een “Neen, dat gaat niet” de deur sloot.
“Ik verstond hem eerst niet” zei hij. De man was van de carnavalsvereniging die hier op het erf van Buurboer zaliger aan hun wagen komen werken en om één of andere reden wilden ze courant hebben.
Als je je hele leven al tegen de taalgrens hebt gewoond, weet je dat ze daarmee stroom bedoelen. Maar Luc is niet van tegen de taalgrens en ik kan me voorstellen dat hij heeft gekeken alsof hij het in Keulen hoorde donderen.
Het is trouwens niet de eerste keer dat iemand van die carnavalsgroep komt aanbellen met een vraag waarvan wij denken: “je weet waar je aan begint maar niet waar het eindigt.
Het huis van Buurboer is er ook nog, maar dat staat leeg. De erfgenamen hebben het grondstuk aan de carnavalsgroep verhuurd en we vragen ons dan ook af waarom ze dan maar ineens daar geen stroom kunnen halen en alle andere zaken die ze blijkbaar ontberen.
liliane
Ik heb zo eens iemand een antwoord weten geven op een camping aan zee toen een man even wat stroom vroeg ” je kunt alles lenen behalve stroom en mijn vrouw”