Het was mei en het was stikheet en ze reden met vier naar Denemarken. Zoneke viel zoals naar gewoonte snel in slaap. Zus kon zoals naar gewoonte haar mond niet houden en hing tussen de twee zetels in een relaas te doen van dingen die mske eigenlijk zelf ook zag. Tussendoor zong ze mee met de cassettespeler van de auto. De keuze van de cassettes was aan Ex aangezien hij reed. mske lag met haar benen op het handschoenvak en soezelde, keek en luisterde.

Plots net voor Bremen stond er een file en ze stonden stil, in die hitte. En toen ze zagen dat er sommige andere filestaanders uitstapten en in het gras gingen zitten zette mske de cassette af en de radio aan. Maar ze werden niets wijzer. Alles stond stil en er kwam geen beweging in. Meer dan twee uur later kwam er langzaamaan beweging in de rij wachtende auto’s en net toen Ex naar tweede schakelde hoorden ze op de radio het bericht van een gigantische file ter hoogte van Bremen. Door een voetbalmatch was de ganse stadskern van Bremen afgezet, daardoor waren zowel op- als afritten van Bremen geblokkeerd geraakt waardoor alles blokvast zat.

Waar die ellendelingen nog het meest over palaberden, was over de talrijke supporters die hierdoor niet tijdig of helemaal niet in het stadion waren geraakt.

En toen ze het bord van de afrit Bremen voorbijreden met een afbeelding van het sprookje zei mske: “Je ziet wel van welke van die vier ze hier allemaal afstammen.

In Denemarken wilden ze dan een appel eten. Van de zak appels, die door het ganse filegedoe op de hoedenplank was geraakt, bleef niet veel over dan een zak met hete appelmoes in een velletje.