Zus lijkt, kwestie van (gebrek aan) lengte, helemaal op haar familie langs vaders kant. Als kind had ze dan ook een complex. Maar al was ze één van de kleinste van de klas, ze was wel het haantje de voorste.

De zesdejaars gingen elk jaar op zeeklassen en om de prijzen wat te drukken werd er dus telkens een stuk opgevoerd. De klas van Zus had besloten een compilatie te maken van verschillende sprookjes.

Bij het aanwijzen van de verschillende rollen had de onderwijzeres de tact om luidop in de klas te zeggen: “De zeven kleinste zijn de zeven dwergen” waarop Zus met haar grote mond, die eerder spreekt dan haar hoofd kan denken, zei: “Akkoord en de drie dikste zijn de drie biggetjes”. Algemene stilte in de klas, waarop de onderwijzeres afkeurend zei: “Foei Zus, zoiets zeg je niet, woensdag nablijven!”.

Waar halen de mensen het lef vandaan om uit te maken wie je wel of niet mag beledigen?