Soms bekijkt mske de kranten en denkt: “waar gaat het toch allemaal naartoe?” Even later bedenkt ze dan toch dat er vroeger ook zulke dingen in de kranten stonden, zoals de eerste moordzaak waar ze weet van had. Een vrouw had haar man vermoord, in stukken gesneden en op zolder verborgen.

En dan was er het jongetje, een jongetje van haar eigen leeftijd, dat van de schommel, ruts, zwier, touter, biezebeize, …, of hoe het ding in ieders dialect ook mag heten, gevallen was en dood was gebleven. Dat bleef haar ook bij, omdat ze zich, kinderen eigen, afvroeg of er later dan nog wel genoeg jongens gingen zijn om mee te trouwen.

De zaken die ze van nog korter meemaakte, die dan wel in de krant stonden, maar die ze enkel las, omdat het dicht bij huis was voorgevallen zoals de moordaanslag, waarvan ze de moordwapens gezien heeft, een glimp van de moordenaars opving die toen in het gevang achter de rijkswacht zaten en de vrouw die haar kinderen in de rivier verdronk. Die was tot haar zelven gekomen zodra ze zelf met het koude water in aanraking kwam.

Later was er dan het meisje uit haar school dat op 14 zwanger was. Nog later was er het meisje uit haar klas dat niet meer terugkwam omdat ze haar de avond ervoor met haar vader in de droogstaande gracht hadden gevonden.

Dat kwam niet in de kranten, dat werd stil doorverteld onder de mensen van het dorp.