De klokken van ons kerk luiden ’s nachts niet. Het eerste klokgeluid komt om 6 uur, als die klok zes keer klept.

Zo geven ze om het uur aan hoe laat het is en op het halfuur een slag. Behalve om zeven uur. Dan komen er zeven slagen, daarna het angelus en dan het gebeier van, waarschijnlijk, de aankondiging van de vroegere mis. Misschien zijn wij wel mis, maar ze luiden.

Net hetzelfde komt er op de middag en dan nog eens, ik geloof om 19 uur. Om 22.00 geven ze hun laatste slag van de dag.

Deze morgen hoort mske de eerste slag van zeven en denkt: “oh neen”, want Slow is een lichte slaper en ze slapen sedert enkele dagen weer met het venster open. Dus mske denkt “oh neen”, maar Slow slaapt verder. Zijn adem gaat gemoedelijk en mskes hand, die op zijn buik ligt, rijst gemoedelijk mee, op en neer, op en neer, … De zeven slagen zijn door, op en neer. Dan komt het angelus en weer blijft die ademhaling maar onverstoord op en neer gaan. En dan komt het moeilijkste … het gebeier! “Het lukt” denkt mske “hij gaat doorslapen, zelfs als de klokken er een tandje bij steken, zelfs als ze het volume hoger zetten, hij slaapt door en op en neer rijst het deken met daaronder mskes hand met daaronder Slow.

Komt die verdomde gazettenman met zijn protmachien van een overjaarse vooroorlogse brommer hier toch niet onder het venster voorbij zeker, waarop Lawijtmaker een basconcert inzet. Op en neer valt stil en met een ruk heft Slow zijn hoofd en kijkt naar de wekker. “Ik ga opstaan” zegt Slow.

mske zegt een lelijk woord tegen die daar onder het raam, want die moet hier absoluut niet zijn.