Ik werd wakker en kreeg geen adem, maar dan helemaal niets. Op dat ogenblik lag ik al op mijn ellebogen geleund. Ik deed moeite om te ademen, wat toch met enig geluid gepaard ging.

“Wat is er?” vroeg Luc. Ik kon niet antwoorden. “Wat is er?” drong hij aan. “Licht!” snakte ik terwijl ik meer nood aan lucht had.

Hij stak het licht aan.

Ik gooide mijn benen uit bed en zette me recht, nog steeds naar adem snakkend. Een zucht van opluchting verliet mijn maag die me opzadelde met een misselijkheid zonder weerga.

Ik dronk enkele glazen en de misselijkheid ebde zeer langzaamaan weg. Slapen dierf ik niet als ik zo maar kon stikken.

Achteraf bezien denk ik dat ik een reflux heb gehad in mijn slaap. En Luc? Die dacht dat ik droomde.