Een tweetal weken terug vond mske een dode spin op de derde trede van de trap. Enkele dagen later vond ze een dode spin op mijn plaatske op de palier en ze keek wat verbaasd. “Sloef zit niet achter spinnen” zei ze tegen Slow.

Toen ze deze week de derde dode spin vond, ditmaal zowat tussenin op de achtste trede bekeek ze me eens doordringend en ze schudde met haar hoofd en dacht: “maar neen”.

Gisteravond zaten ze samen in de zetel naar “Stir of echoes” te kijken, opgenomen dan wel want ze hadden eerst naar dat spookverhaal van die klopgeest in Enfield gekeken, toen Slow mske wat in haar zij porde en teken deed dat ze naar mij moest kijken. Ik zat op de armleuning van de andere zetel en bestudeerde de muur ter hoogte van dat lint waar ze de draperies mee uit de weg houden. “Wat is ’t?” vroeg mske. “Een beestje” zei Slow. Toen zag mske het ook, een spin.

Maar aangezien ik geen aanstalting maakte om dat beest te petsen verflauwde hun aandacht en keken ze maar voort naar hun film, tot mske er ineens terug aan dacht. “Heeft hij nu …?” vroeg ze, maar Slow wist het ook niet. Nu denken ze dat ik op spinnen jaag omdat ik me verveel zo op mijn eentje.