Er was een tijd dat mske dacht dat er drie soorten mensen bestonden: mannen, vrouwen en nonnen.

Hoe ze er aan kwam weet ze zelf niet meer maar ze zegt wel nog altijd dat nonnen een soort apart zijn.

Toen ze in Antwerpen woonde zat ze bij Zuster Maria Kleingeval, de echte naam van de non weet ze niet meer, in acht genomen dat ze maar vier jaar oud was toen ze er verhuisde, maar ze herinnert zich wél nog dat Zuster Maria Kleingeval haar uitgescholden heeft omdat haar haarspeld in de wc gevallen was.

Verder heeft ze, door een inbreuk op haar rechtvaardigheidsgevoel, nog steeds de herinnering aan de halve banaan. Dat zat als volgt ineen: ze kreeg een rieten kabaske mee waarin een banaan zat. Maar de jassen en de kabaskes moesten aan de kapstok blijven hangen. Onder de speeltijd wou mske haar banaan opeten, maar toen een ander kindje beweerde dat dat haar banaan was heeft Zuster Maria Kleingeval beslist dat die banaan van niemand was, het kabaske afgepakt en de banaan in twee gesneden. Na de school echter kreeg mske haar, nu lege, kabaske terug. Nooit ofte nooit heeft mske het wonder begrepen dat zich moet afgespeeld hebben tussen de speeltijd en het einde van de school, namelijk de terugkeer van het geheugen van Zuster Maria Kleingeval.

Toen ze verhuisden kwam ze bij Zuster Maria Arnolda, die oorspronkelijk uit dezelfde streek afkomstig was als mskes moe en dus steeds aan mskes oren lag te zagen van: “welke kleur is dit”, waarop mske dan telkens moest antwoorden: “blaad”, wat hun dialect was voor blauw. Een kind als mske wist toen niet beter, moest dat nu zijn zou ze zich blaad ergeren. Bovendien vond mske eens een klakske op de speelplaats en wou dat aan de Zuster geven, maar die antwoordde dat mske maar moest uitzoeken van wie die was. Zwaar dilemma: enerzijds zegden de nonnekes dat de meisjes met de meisjes moesten spelen en de jongens met de jongens, anderzijds was daar dat klakske. Ze heeft het ding dan maar over de tuinmuur gekeild. Zuster Maria Arnolda had dat toch gezien zeker!

In het derde kleuterklaske werd dat Zuster Maria Germaine. Die was nog straffer. Die wou dat mske, op rijm, een kilo appelen ging kopen bij Polleke. Maar Polleke hàd geen appelen. Zoals reeds vroeger gezegd, als mske neen zegt, bedoelt ze neen. Gevolg: rattenkot! Sjaans dat het net tijd was om naar huis te gaan.

Dan met een sprongetje naar het derde studiejaar, met de nodige verhuizingen ertussen en daar was Zuster Maria Wivina, die een prachtbord hangen had om de tafels van vermenigvuldiging op te leren, waar iedere leerling om beurt mocht meedoen, maar mske het ganse jaar geen kans heeft gekregen. Verder speelden ze met Carnaval, carnavalstoet in de klas en mocht iedereen zich verkleden uit de klerenkist, behalve vier kinderen die in de bank mochten blijven zitten, inclusief … juist. Naderhand kwam die non tegen mske zeggen: “had ik nu geweten dat we die oude kepie en oude rijkswachtspullen van je vader hadden gekregen had ik je zeker laten meedoen”.

Vierde leerjaar, hét van hét: Zuster Maria Imelda, de Dracula onder de masseuren. Ze trok de kinderen van de vooraanstaande families voor. Zo moest er eens een hele pagina van een schrift opgevuld worden met foto’s. De tweeling had niks gezocht, zodoende moest iedereen één foto afgeven, waardoor er bij mske een witvlek in het schrift stond. Een slecht punt. Achteraf gezien moest dat wel een verzuurd mens zijn, ze vierde haar 50-jarig kloosterjubileum toen ze 64 was.

Vijfde leerjaar: Zuster Maria Rosa, een non die zich ergerde aan het feit dat mske eens een platenboek met Griekse kunst meenam naar school. De kunst zag de zuster niet, wel de blote mannekes die daar instonden. Dat had mske, in haar onschuld, nog niet eens gemerkt.

Volgende in het rijtje was Zuster Maria Benigna die wel te doen was maar het steeds had over de “heilige ouders” van mske.
 
De laatste die ik ga bespreken was Zuster Maria Gerarda, die zo een hekel had aan rijkswachters dat ze hun kinderen treiterde.
 
De nonnen die haar nadien nog les gaven, hebben het ook nog geprobeerd maar die kregen lik-op-stuk.