Na de boekhouder dan, moesten ze door een klein boerendorpke om terug op de autostrade te geraken.
Wij wonen in een boerendorpke, er zijn nog boerendorpkes, maar dàt boerendorpke is de top van de boerendorpkes. Enge, kronkelige straatjes met een zijstrateke naar de kerk. Allemaal breed genoeg om een tractor -niet van die nieuwe, die zijn te breed- en een boerenpaard door te laten. En juist langs daar ligt de omleiding voor de werken aan de andere kant.
Slow was wat ongemakkelijk want hij had last van een hoogdringendheid en wou zou vlug mogelijk …
Ze draaiden het straatje naar het boerendorpke in en ja … er kwam hen een begrafenisstoet tegemoet. “Het wil weer lukken” zei Slow, wat niet bepaald oneerbiedig was tegenover de dode, maar een vaststelling van een file vóór hen want de ziekenwagen die ze aan de boekhouder hadden zien voorbijrijden stond kop op kop met een lijnbus bovenop het enige kruispunt van het dorpke. En zij stonden stil terwijl de begrafenisstoet verder schreed.
Daar aan het kruispunt stonden een trosselke van diegenen die flippen op een ander zijn onheil en ze keken hun sensatiezoekende ogen uit.
Toen de bus achteruit kon en op die manier de ziekenwagen aan de verkeerde linkse kant van de weg doorliet, waarna de bus zelf het kruispunt overkwam en achter de rouwenden aanreed, spoedden de rampzuchtigen zich naar hun auto’s die geparkeerd stonden, net waar Slow en mske in de file stonden. Ze sprongen er in en twee van hen wrongen zich in de file, zonder kijken, zonder boe of ba, boenk er tussen. “Straf hé” zei Slow. Eerst kwamen alle auto’s die achter de bus hadden gestaan door die engte van het kruispunt. En toen kwamen alle auto’s van rechts, van die kerk. Zodoende vorderden zij maar stapvoets en toen de derde auto op die parking vooruit reed, zei Slow: “zo niet zenne” en volgde snel zijn voorganger. En ineens was die leuteraar gehaast.
“Pweeeuuut” klaxoneerde hij bijna in mskes trommelvlies. Ze bleef oost-Indisch doof en babbelde verder tegen Slow maar ze maakte er nog wat gebaren bij, zodat dat lor kon denken dat ze hem niet hoorde. “Pweeeuuut” ging het weer. En “pweut pweut pweut, pweeeeeuuuuut”. “Misschien moet hij de andere richting uit” dacht mske luidop “maar daar kan hij ook niet weg, daar is die stoet”. Zo dringend kon dat dan ook niet zijn.
Het enige wat dringend was, was Slow zijn presseeke!
Wat denkte daarvan?