Ik hoorde de kinderen joelen, zoals ik de kinderen hoor joelen als ze op schooldagen op hun bus staan te wachten.

Ik vroeg me af of ik fout zat, of het vandaag misschien toch maandag was in plaats van zondag. Mijn onderbewustzijn zei dat het zondag was.

Ik bedacht dat, als we met Amke en Ella op zondagmorgen een uitstap maken, ik altijd zeg dat ze moeten stil zijn tussen de huizen. En ik vroeg me ook af, aangezien Luc nog in bed lag, of het nu nog zo vroeg was of dat hij misschien langer sliep dan anders.

Mijn onderbewustzijn zei dat ik me daarvan allemaal niets moest aantrekken omdat ik anders écht wakker zou worden en dat ik de dekens over mijn oor moest trekken, wat ik deed. Ik sliep verder.

Ineens gooide Luc zijn benen het bed uit, stond op en verliet de kamer. Pas toen de deur zacht klikte besefte ik dat mijn onderbewustzijn dat allemaal had genoteerd. Ik keek op de klok. Het was twintig na zes. Nog veel te vroeg om op te staan, maar hoe laat hadden die kinderen dan staan joelen?

Luc kwam terug. “Hoe laat waren die kinderen aan het joelen?” vroeg ik. Hij verstond me niet. Ik was nog niet goed wakker zeker. Ik herhaalde de vraag. Hij had niets gehoord. “Hoe laat was dat dan?” vroeg hij.

Mijn onderbewustzijn zei dat ik daar niet moest op ingaan omdat hij dan ging blijven tetteren. “Ssshhhttt” zei ik en sliep verder.

Nu ben ik wakker, een tas koffie naast mij en Luc rechtover mij en nu vraagt mijn onderbewustzijn zich af of er niemand bij die kinderen was om te zeggen dat ze moesten stil zijn tussen de huizen.