Naast het Wat-was huis, dat met zijn zijgevel aan de straat stond, dus eigenlijk vóór het Wat-was huis, was er oorspronkelijk een open stuk. Over de perikelen van dat open stuk willen we het nu niet hebben, al is daar ook genoeg heisa rond geweest.

Maar omwille van dat open stuk hadden we vanuit de bovenvensters van het Wat-was huis zicht op de koer en de tuin van de volgende buren. De twee oudste kinderen van die buren waren van het slag van Zus en Zoneke. Op zijn achttiende kocht de buurjongen een auto. En elk weekend was het een lawaai van jewelste als die met die auto thuis kwam, want hij bracht de ganse bende mee, die dan nadien ook nog weer moest vertrekken. Hun favoriete uur lag ergens rond 5à6u in de ochtend.

Op een dag, ergens in de voormiddag, werd er gebeld. De sjampetters! Ze vroegen of ze niks abnormaals hadden gehoord want de auto van de buurjongen was gestolen van die koer. Neen, in het Wat-was huis was niets te horen geweest. En toen zei die sjampetter: “maar allé, hoe kan dat nu? De venster van jullie slaapkamer is in die richting en jullie zouden niks gehoord hebben”.

Straf vond mske dat! Er was nog het open stuk tussen en als ze telkens hadden moeten gaan kijken als er lawaai was bij de buren, dan kon ze voor het venster blijven staan, want echt stil waren die buren nooit! Bovendien stond die auto op de binnenkoer en die vensters van de buren dan? Of waren die allemaal poepeloerezat geweest?

De auto werd uiteindelijk ergens in het Zoniënwoud terug gevonden, ontmanteld.