“Nu vertrekken we later en staan we toch nog in de file” mopperde Slow om kwart na elf aan de splitsing naar de Brusselse ring toe. “Ik wíst waarom ik gezegd had van met de trein te gaan” foeterde mske.

“Lap wéér verkeerd” gromde Slow. “Stomkoppen!” zei mske “Wie zet er nu wegeniswerkpanelen vóór de wegwijzers”. “Je kan hier niet eens terugdraaien” mompelde Slow. “Je gaat toch niet rechtdoor blijven rijden zeker?” vroeg mske. “Als die parking nu maar niet volstaat” doemdacht Slow. “Zo niet beginnen zé” verwittigde mske. “Ziedet wel! Ze staat vol” stelde Slow vast. “Nooit nie meer! Nooit nog met de auto naar Brussel” bezwoer mske. “Die staan hier wel allemaal verkeerd” stelde Slow vast. “Rijdt toch maar terug naar de parking van de GB” stelde mske voor. “Hoe geraak ik daar nu op?” bedacht Slow bedenkelijk. “Awel hier sé, daar sé en nu deronder” wees mske.

“Nu geraken we van hier nog niet aan dat metrostation zeker …” schamperde Slow. “Maar jawel, daar over dat achterafwegske, van die rare trappen, dieje vieze gang in” wees mske.

Over de discussie van Slow met het ticketmachien gaan we het niet hebben, het zou te lang worden.

“Je bent toch zeker dat we aan de juiste kant staan” keek Slow argwanend.

Ze zijn op dat metrostel gestapt, gevolgd door een man met een knalrood vest en een blinkende kale knikker. Ze hebben zich naast mekaar op zo een bankske gezet, de man met het knalrood vest en een blinkende kale knikker is tegenover hen maar dan aan de andere kant van de gang gaan zitten.

Als dat trammeke vertrokken was, legde Slow zijn arm rond mske, grinnikte en zei: “de bromberen”. mske begon te lachen en ze moest nog harder lachen toen ze zag dat de man met het knalrood vest en de blinkende kale knikker probeerde niet te staren maar daar niet in slaagde.