Er was een tijd dat we in onze kindertijd uitgenodigd werden als grootmoeder -en later tante- “kermis hield”. Dat betekende dat de familie uitgenodigd werd voor een etentje, waarbij de volwassenen praatten en bleven praten en wij, als kind, op hete kolen zaten om naar die kermis te gaan.
En als het dan eindelijk zo ver was, dan liepen we een rondje over die kermis en dan werd het al donker en moesten we naar het station, want we moesten de trein naar huis halen.
Later heb ik nooit geen plezier meer beleefd aan kermissen.
Maar het gaat me nu vooral over de belofte aan iets plezant, waarbij je je éérst door een oeverloze saaiheid moest wroeten.
Het is niet hetzelfde, maar Luc doet een ietwat in dezelfde zin. We gaan op uitstap. We gaan een prettige uitstap maken. Echt wel. Ik kijk er naar uit.
En dan, zo op het moment van vertrek, of pas in de auto, of ergens als ik er niet meer op bedacht ben zegt hij: “Eigenlijk zouden we in de Colruyt moeten binnenspringen voor dit of dat”. En je kan niet geloven hoeveel Colruyten je zo onderweg kan tegenkomen.
Over Luc en de Colruyt had ik het ook al meer, maar op sommige momenten doet dat me echt wel aan die kermissen van vroeger denken.