Ergens, op onze bestemming aangekomen, auto netjes geparkeerd zodat ik ongestoord in de koffer zou kunnen stappen -de porta potti staat daar, weet je wel- komt er een man, die net van het openbaar vervoer is gestapt, kijkt rond en stapt resoluut onze richting uit.

Ik denk: “Dat kan nu toch niet wààr zijn zeker?”

Het is wel waar.

Hij moet ergens naartoe en er zou een navette ingelegd worden. Weten wij daar iets van?

Wij zeggen dat, als er een navette moet komen, hij toch nog even moet wachten, de navette zou namelijk pas een uur later voorzien zijn, volgens zijn zeggen.

De man gelooft ons niet. Hij blijft staan. Ik trek de achterdeur van de auto open en haal mijn gerief er uit.

Zijn ogen rollen uit hun kassen. Hij vraagt of dat onze auto is.

Natuurlijk is dat onze auto. Maar oh … hij dacht dat dat de navette was. Maar hij blijft wel staan.

“Ik ga kijken of de sanitairen open zijn” zeg ik wat gepikeerd tegen Luc.

Maar er is niks open, zelfs het etablissement nog niet.

Nu stap ík resoluut op onze auto af, negeer Lucs vragende ogen en zeg: “Meneer, kan u wat verder gaan staan, ik wil gebruik maken van mijn eigen sanitaire voorzieningen in mijn eigen koffer”.

Achteraf vroeg ik me af of ik het niet te bruut had gezegd en ben hem even gaan bedanken

Oh, wat haat ik die “I” op mijn voorhoofd.