Kat en ik, we kijken naar de maan,
we zien ze aan de hemel staan,
dat is maar schijn, want manen zweven,
verwarrend, ja, zo is ’t leven.
Niets is krek zoals het lijkt
als je de zaak nader bekijkt.Kat en ik, we kijken naar elkaar,
ze houdt me nu al zestien jaar,
dit lijkt niet lang, maar ’t poezenleven
moet je vermenigvuldigen met zeven.
Niets is krek zoals het lijkt
als je de zaak nader bekijkt.Kat en ik, we zien de maan niet meer.
Is ze gestraft door Onze-Lieve-Heer?
Gestolen door lichtschuwe kleptomanen?
Of opgekocht door Noord-Amerikanen?
Kat en ik, we gaan er achteraan,
op zoektocht naar de ouwe maan.[Jan De Wilde – Uit album Oude Maan: Kat en ik]
Alleen het derde couplet klopt niet. De kat was er niet bij. We waren op hotel.
Op het ogenblik dat de maan mooi, groot en rond achter de toren stond, had ik het fototoestel niet bij – Luc de filmcamera trouwens ook niet.
Toen we die snel even gehaald hadden, zagen we inderdaad de maan niet meer. Beeldschuw zat ze verdoken achter een wolkensluier. Noch Onze-Lieve-Heer, noch kleptomanen, noch Noord-Amerikanen zaten er voor iets tussen.
Daarom een foto van de dag ervoor, scheef door een ruit genomen. Ik weet het, zo zijn er misschien twaalf in een dozijn, alleen was dit mijn eerste poging om een deftige foto van dat onwillig model te nemen en ben ik wel -voorlopig- tevreden met het resultaat.