Voor de zoveelste keer bekeek ik de stapel dozen die we net uit de auto hadden geplukt en voor de zoveelste keer zei ik dat we werk moeten maken van een andere auto, een stationwagen of een kleine camionette of zo.
De buurvrouw wist te vertellen dat zij een comfortauto hadden en dat ze daar wel 16 bananendozen in meegebracht had. Bovendien had die auto zijn koffer niet zo laag bij de grond en dat was beter voor de rug.
“Hout vast houden” zei ik, terwijl ik bij gebrek aan hout mijn hoofd maar vastgreep “maar over mijn rug heb ik geen klagen”.
Die avond, bij het inladen, schoten de vlammen van het verschot door mijn rug. Een dag later was dat wel al terug vergeten.
Ik heb één troost. Ik heb tenminste geen houten kop.