We stonden ergens aan een rijweg, het evenement waarvoor we daar waren zat aan zijn einde en ik moest even iets doen en neen, het was niet wat je denkt. Ik vroeg Luc om even te wachten.
Toen ik terugkwam, was hij weg. Zomaar weg, zonder boe of bah, zonder te verwittigen. Waar was hij nu? Zou hij misschien al onderweg zijn naar de auto?
Ik pakte mijn telefoon, geen verbinding, enkel een bericht dat mijn laatste bericht van 10u10 geleden was. Ik stapte over het smalle pad en probeerde het verder nog eens, met hetzelfde bedroevende resultaat.
Ik zette er een stevige stap in en probeerde nog eens. Niks aan te doen.
Toen zette ik het op een lopen. En ik werd kwaad op Luc en hoe verder ik liep hoe kwader ik werd. En bij de volgende bocht dacht ik: “Die auto stond toch zo ver niet” … en ik deed mijn ogen open.
Luc was niet weg, die was gewoon al op en beneden, ik zou die eens goed zijn levieten gaan lez…
Gelukkig voegde ik de daad niet bij het woord. Want waarom was ik nu zo kwaad? Zo kwaad dat ik waarschijnlijk geen vriendelijke goeiemorgen zou zeggen?
Mijn verstand kwam wel rap bij zijn positieven en ik ging terug liggen wachten tot mijn gevoel dat ook zou doen?
Toen ik de eetplaats binnenstapte, begroette ik Luc op normale wijze en zei: “Nu heb ik toch vies gedroomd sé”.