Dat we vorige week naar de garage moesten stak me zo tegen, maar me zo tegen dat ik dagen op voorhand al tegen de dag opkeek en wenste dat hij al voorbij zou zijn.
Het werd een schitterende dag.
Dat ik me zo verheugde op gisteren, maar dan echt zo verheugde, mag geen naam hebben. We zouden in de namiddag een uitstapke doen waar ik echt naar uitkeek.
En toen gisteren aangebroken was merkte ik na het ontbijt dat ik één van de oorhangers van één van mijn meest geliefde paren verloren was. Natuurlijk, de minder geliefden doe ik minder vaak in.
Hij moet in de woon- of eetplaats uitgevallen zijn maar toch zochten we -jawel, Luc is solidair in zo’n geval- het ganse huis af, veegde ik de ganse beneden en de hele boven, checkten we de papiermand en vroeg onze zetel zich af waarom wij blijkbaar zo graag tussen zijn darmen zaten te wroeten.
Verloren moeite, zonder resultaat.
In de namiddag gingen we dan dat uitstapje doen en terwijl we daar toch in de buurt waren gingen we nog iets anders meepikken.
Bij het tweede, waar we eerst naartoe gingen, stond een file te wachten. Ze was niet echt lang maar er kwamen vier mensen naar buiten en er ging niemand binnen. “Ik vroeg Luc: “Meende dat nu?” waarop we besloten dat we het daar voor bekeken hielden.
De tweede, de hoofdzaak, was niet te vinden. Niemand wist van toeten noch blazen. En als je dan hoort dat het niet doorging maar dat ze vergeten hadden de website aan te passen …
Thuis hebben we dan maar naar de TdF gekeken en daarna nog maar eens het hele huis aan een grondig onderzoek onderworpen, checkten we de roze vuilzak, hebben we nog net autopsie van het binnenwerk van de zetel gedaan en bouwden de volledige bekabeling voor de laptops om.
Met hetzelfde bedroevende resultaat.
Een mens is verdorie beter af met dagen die er op voorhand slecht uit zien.