Iedereen kent ze … Iedereen heeft ze … Je weet wel …
Van díe dagen!
Was het ’s avonds bij ons thuis komen van de tweedaagse bij Zoneke nog allemaal in orde, had ik ’s nachts bij de nachtelijke wandeling over de palier me daar toch een lawaai in mijn hoofd. Tinnitus had zijn zinnen gezet op een avondje feesten, wat bij hem resulteert in een aanhoudende dreun die de toegelaten decibels fel overstijgt.
Daarmee ben ik woensdagmorgen dan ook opgestaan. Om na een uurtje doorbijten van Luc te horen te krijgen dat de spoelbak van de wc niet terug vol loopt.
Een hele voormiddag hebben we geprobeerd die zijn code te kraken maar niks hielp, dat deksel zat en zit muurvast.
Ik heb de twee knoppen er uit gekregen, ik heb die ene er waarschijnlijk té fel uit gekregen, die laat zich niet meer zien.
Luc keek bedenkelijk toen hij zei: “Ik kon die vroeger gemakkelijk losschroeven, maar dat kan haast niet, want die twee pinnen -allee nu nog maar één- zitten daarvoor in de weg”.
Op de middag gaven we het op en hebben een paar emmers water het werk laten doen. Komt tijd, komt raad.
In de hoop Tinnitus in slaap te wiegen -en dat helpt wel- hebben we in de namiddag, nadat de meteropnemer van Fluvius was langs geweest, naar Blue Bloods gekeken. Een feuilletonneke over een politiefamilie waarin nogal wat zedegepreek voorkomt en waar je niet te veel moet nadenken. Een slaapverwekkend geval. Dat vindt Tinnitus ook.
De decibels gingen omlaag en ik werd al weer wat vrolijker. We keken na het avondeten nog een aflevering -ze geven die dingen per 3 of vier- en zo een drie kwartier later nog ene. Tinnitus sliep.
Ik niet, want toen ik recht stond voelde ik iets raar in mijn oor. Net of het vol watten stak. Had Tinnitus zijn kopkussen opgeschud en mijn hoorgang verstopt?
Ik trok het hoorapparaat uit mijn oor en hoorde me daar een “PLOK” … maar een “PLOK” … Mensenlief, wat een “PLOK” was me dat.
Het hoorapparaat had ik in mijn hand maar het dopje zat er niet op. Dat zat in mijn oor.
Luc keek -op mijn vraag- in mijn oor maar vond mijn gehoorgangetje te smal om iets te zien. Als hij dat zei klonk dat net of het over iets lieflijks ging, maar ik kon het verdomde ding wel naar de verdoemenis verwensen. Mensenlief, wat een rot gevoel was me dat.
“Kom, we zijn weg” zei Luc. De dokterspraktijk was dan al wel gesloten op internet, maar de dokters waren er nog. We mochten onmiddellijk gaan. En als dat niet was gelukt zou Luc met mij naar “Spoed” zijn gereden.
Ik acht hem er toe in staat.