Het begon een tweetal jaar terug, toen we de eerste keer te maken kregen met de carnavalisten die op het boerenerf neerstreken.
Nadien waren er enkele dingen waarvan we dachten dat ze niet echt getuigden van goed buurschap, zoals toen vorig jaar onze volledige hof werd omgeploegd door grote tractorwielen. De grond lag half op straat.
Dat onze hof hier niet wordt aanzien als hof, blijkt uit het feit dat alles wat daar op groeit alle jaren wordt kapot gespoten, ook de boompjes van het vogelbosje die ik in 2006 van Zoneke kreeg. Slechts enkele van de laagst staande exemplaren overleefden het gif en werden toen vermalen door de tractoren vorig jaar.
In de zomer werd aan de wagen gewerkt. De muziek stond zo luid dat wij niet op ons koerke gingen zitten. We zijn maar binnen gebleven.
We hebben nergens over geklaagd.
Vorig jaar heeft Luc wel “neen” gezegd, die zaterdag dat ze om half acht ’s avonds kwam bellen omdat ze naar de wc moest. Hij zei neen, omdat onze wc boven op onze badkamer is en wij niet zinnens zijn om om half acht ’s avonds een verklede vrouw op ons bovenverdieping -beneden trouwens ook niet- toe te laten.
Ook zei hij “neen” die voorlaatste zaterdag van september 2014 toen ze bij ons elektriciteit wilden aftappen. Wij vonden -en vinden nog- dat zij dan maar een regeling moesten treffen zodat ze in het huis, dat bij het erf hoort, de wc en de stroom konden gebruiken.
Het is weer carnavalstijd en dat zullen we geweten hebben. Eerst stond, zo een twee weken geleden, de straat naast het huis een uur geblokkeerd omdat ze die mastodont van een wagen niet op dat erf kregen. Die carnavalswagen is véél te groot. De claxonnerende auto’s en foeterende wachters, hoorden we wel, maar het waren onze zaken niet … tot er gebeld werd. Want ja, onze auto, die op onze hof stond, stond in hunne weg. Ze konden die carnavalswagen niet op dat erf krijgen.
Toen zei ik er wél wat van. Ik had het me al gemakkelijk gemaakt in mijn berenkostuum – dixit Amke en Ella. Ik vroeg of ze zich niet schaamden. Het was weer een zaterdagavond en vragen om onze auto van onze hof te halen … de avond was weeral goed ingezet.
Het is ook altijd op een zaterdag, ofwel ’s avonds als we op onze zetel hangen -in ons berenkostuum- ofwel ’s morgens als we nog maar pas de slaap uit onze ogen hebben gewreven.
In elk geval sprak hij met zalvende stem dat hij het begreep. Ik vertelde hem dat ik dacht dat dat nonsens was, dat hij dacht: “och ouw zaag, wij doen toch ons goesting”. En dat deden ze, wij waagden er de auto niet aan. En de zondag lieten wij hem gewoon voor de voordeur staan tot ze met die wagen binnen waren.
Hebben ze er daarna nog mee gereden? We weten het niet. We hadden enkele evenementen na elkaar en waren in het weekend niet hier.
Vorige zaterdag ging het goed fout. Luc was de vier proeven van de rally gaan bekijken en wist me ’s avonds te vertellen dat de straat was versperd, jawel in het donker. Hij ging eens kijken of het voor de rally was.
En toen kwam de knal! Ik liep de gang in, in de volle overtuiging dat er wat gebeurd was en dat Luc … Ik riep zijn naam. Hij riep terug dat die carnavalswagen op hol was geslagen en een wagen had geramd.
“Ik zei: “bel de politie”. Hij telefoneerde, niet omdat ik dat zei, maar omdat ze daar buiten hadden geroepen: “bel een ambulance”. Terwijl hij aan het bellen was, werd er aan de deur gebeld. Luc gaf de telefoon aan mij door en ging de deur openen. Ze vroegen een stoel voor iemand die gekwetst was. Hij nam een stoel mee naar buiten.
Uiteindelijk beweerden de carnavalisten dat er niemand gekwetst was en kreeg ik de volle laag van de hulpdiensten dat ik hun tijd verspilde. Dat kon tellen.
Ik ging buiten -Luc was nog altijd niet terug binnen- en daar kreeg ik ook al de volle laag. “Ga maar weg” zei de hoofdcarnavalist “jij hebt al genoeg gedaan, waarom moest je de politie bellen?” En dat zei hij terwijl die vrouw, die niet gekwetst was maar die ze met drie trachtten bij te brengen, op onze stoel zat.
Ondertussen had Luc de eigenaar van het terrein verwittigd. Niet dat de gemoederen verhit waren, neen. Maar zij -de carnavalisten- beweerden dat ze er niets konden aan doen. Die wagen was over een balk gereden die hem moest blokkeren. Dat was alles. Allee nu. Wat konden zij daar nu aan doen?
Ik stelde voor dat ze een kleinere wagen zouden bouwen. “Volgend jaar wordt hij nog groter” zei hij, waarop de eigenaar zei: “je krijgt hem er nu al niet af”. Van het volgende schrok ik wel even. Hij zei: “ah ja, als we dààr niet op mogen rijden” terwijl hij op onze hof wees. “Is dat nu nen hof, dat is een hoop onkruid”. Daarop heb ik gezegd dat het wel mijn onkruid was. Awel merci, we kunnen zelfs geen bloemen op die grond zaaien, die worden ook kapot gespoten.
Ineens pikte het giftige wicht in en zei dat ik niemand kon verbieden om bij mij naar de wc te gaan. Nu eerlijk, als de nood het hoogst is, laat ik het wel toe, zoals enkele jaren terug de postbode. Maar dat was in mijn ogen een hele andere situatie geweest.
Verder namen ze nogal kwalijk dat ik zei dat ik me hier thuis veilig wou voelen. Ze zei: “nu gaat ze nog net doen of we zouden inbreken”. Ik weet niet waar ze het haalt. Ook niet toen ze zei dat we al vroeger klacht hadden neergelegd omdat ze voor tien uur op dat erf moesten zijn. Ik weet van niets.
De man sneerde: “jullie gunnen ons geen plezier”, wat we nu precies wel doen. Wij zijn pro het overleven van dergelijke folklore, maar ik vind dat wij daar niet moeten voor opdraaien.
Hij sneerde verder: “hier is nooit miserie geweest en nu met jullie is het altijd iets”. En hij pochte: “vorig jaar heb ik daar” en hij wees terug naar onze grond “nog vijf bomen omgereden”. Hij vond dat blijkbaar normaal dat hij daar geen miserie mee gehad had en toen ik zei dat ik dat wel gezien had, zei hij dat dat van voor onze tijd was. Wij wonen hier al twaalf jaar, wat hij niet wou geloven tot de eigenaar van de grond beaamde dat het wel zo was.
Toen we binnen waren, werd er geklopt. Weer zij! Zij vroegen een borstel om alle stukken en brokken weg te vegen. Zoals gezegd, ze generen zich voor niets. Daarna zijn ze hier vlak voor onze deur nog tot na elven blijven kletsen.
Toen wij zondagmorgen vertrokken, waren ze aan die wagen aan het werken, de auto’s en de tractor stonden klaar. Toen wij om 15u terug kwamen was onze hof omgeploegd.
Wat zijn wij nu voor idioten? Wij betalen een huis en de hof is niet van ons, de badkamer ook niet, de elektriciteit claimen ze ook al en al wat we hebben moet gedeeld worden tot stoelen en bezems toe.
En welke idioten draven met stoelen aan en bellen een ambulance als dat gevraagd wordt in plaats van foto’s te nemen en ze op het internet te gooien, zoals iedereen doet?
Zoneke zei: “mama, ga naar de politie, ga dat melden”.