’t Was nacht, ’t was nacht, toen hoorde ik een vreselijke slag1 …
Ik wíst … er was een donkergroene auto in onze gevel gereden. Ik stak mijn benen uit bed, trok mijn labradorblonde aan en keek door het venster.
Ik zag niks -de straatverlichting is hier ’s nachts nog altijd uit- want het was daarbuiten pikkezwart.
Het rare was wel dat ik dus ook niet kón gezien hebben dat het een donkergroene auto was geweest.
Toch liep ik naar de gastenkamer -nu hobbykamer- om daar door het venster te kijken. Maar daar was het even donker daarbuiten.
En toch, ondanks dat ik wíst dat ik het moest gedroomd hebben, heb ik overwogen om Luc te wekken om samen eens een kijkje te gaan nemen.
Ik deed het niet. Ik ging terug in bed maar het bleef spoken.
Luc en ik waren ergens en zaten te wachten tot het onze beurt was. Waar? Ik zou het niet weten, maar het leek wel normaal.
Toen werd mijn naam afgeroepen en ik stond op, ging mee en toen bleek dat ik er niks kon komen doen.
Ik was namelijk mijn paard vergeten. Dat stond nog bij mijn grootmoeder in de boomgaard.
Ik kon mezelf wel voor de kop slaan, waarvan ik wakker werd en het een hele poos duurde eer ik besefte dat ik nooit ofte nooit een paard heb gehad.
Beide bovenstaande dromen had ik deze week, al waren het weer niet de eersten in het rijtje van rare dingen. Ergens de voorbije week, schudde Luc aan mijn arm en fluisterde in mijn oor: “Er zit hier ene binnen” en al was de boodschap nogal verontrustend, ik was moe en wou slapen. Dat deed ik.
Goed van mij, want ’s morgens wist Luc van niks.
…Ik zou niet weten waar die auto vandaan kwam, ik had onlangs niks gelezen over maar weer een auto in een gevel. Maar het zou hier best wel eens kunnen.
…Het paard in de boomgaard? Daar kunnen de ruiters op de OS voor iets tussen zitten maar bovendien zag ik ooit een foto van mijn vader op een paard in de boomgaard van mijn grootmoeder. Waarom dàt zich moest roeren is eveneens een mysterie.
____________________1 Beginregel: “De zeven vlooien