Ze is vriendelijk. Lief? Dat weet ik nog zo niet. Ze zegt in iedere zin mijn voornaam: “Dag Maria. Kom binnen Maria. Ga maar door Maria. Hoe gaat het Maria?”

Die naam klinkt als een verwijt in mijn oren, omdat het mij eerder een soortnaam lijkt dan een eigennaam. Een gevoel dat nog versterkt wordt door het feit dat mijn moeder me vertelde dat ze voor mij geen naam hadden en dat ze “het” maar een naam moesten geven, maar er moest wel een verwijzing naar Maria in voorkomen en later, in het middelbaar, de lerares die morde: “Met al die marias altijd”.

Daar kan de vrouw in kwestie niks aan doen, ik weet het wel, maar het gevoel is er wel.

En dan is deze Maria zo dom om op de vraag: “Hoe gaat het Maria?” het onnozele feit te vermelden dat ik even naar de audioloog moet omdat mijn rechterkant nazicht nodig heeft. Hoe dom kan je zijn? In plaats van dan af te handelen zodat ik kon vertrekken, ging ze rekken: “Maar ze gaan je wel helpen hoor Maria. Ze hebben meestal wel vervangapparaatjes ook Maria. Dat komt allemaal wel in orde Maria”.

En dan staat ze vóór mij, vóór de deur met de klink in haar hand, mij voor te houden dat het wel goed komt Maria.

Vriendelijk, ja. Lief? Dat weet ik nog zo niet. Ik voelde me eigenlijk alsof ik thuishoorde in een bejaardentehuis.

Uitgelichte afbeelding:

    Themabeeld: Woonzorgcampus Sorgvliet Linter.