Op zo een late decemberdag in 1999 stap je in je auto met je valiezen en je rijdt de noorderrichting uit naar Travemünde. Daar kom je tegen de avond aan om te horen dat je ferry vertraging heeft en pas de volgende morgen vroeg kan vertrekken. Je installeert je in je slaapzak in je auto, die daartoe uitgerust is, en je slaapt. De volgende morgen trek je in zeven haasten je kleren terug aan en rijdt de ferry op. Ontbijten en douchen kan je aan boord.
Zesendertig uur later rijd je die ferry af in Helsinki waar een ingepakte Fin je met je identiteitskaart in zijn handen niet vraagt of je geen slechte bedoelingen hebt maar wel of je gepaste banden op je auto zitten hebt, want hun wetgeving is net aangepast. Natuurlijk zitten er gepaste banden op en je mag het binnenland in. Je zoekt een hotel want in het donker in een onbekend gebied kan je je zomaar niet in die auto installeren. Dat kan wel natuurlijk maar je ziet de parkings niet. Een sporthotel, fijne infrastructuur en eigenaardig van opzet.
De volgende ochtend rijd je richting noorden en op de middag houd je even halt om wat te eten te kopen. Restaurantjes zie je niet en bovendien heb je daar de tijd niet voor want je wil voor de avond op je bestemming zijn.
Iets later rijd je de halve duisternis in die de volgende twee weken je metgezel zal zijn en nog wat later laat de auto je weten dat jij dan wel je buikje vol hebt maar dat hij ook wel het één en ander zou lusten. Je stopt aan een tankstation. Je stapt uit en nog sneller dan je pap kan zeggen zit je terug in die cabine. Je bekijkt mekaar en zegt: “wat is me dat?” en je denkt bij jezelf “dat houd ik nooit twee weken vol”. Je zoekt de thermometer die zegt: “-25”. Met een zucht haal je je winteroutfit uit je valies en trekt die aan. Je koestert de stille wens het ganse zaakske om te keren en terug te rijden. Naar je bestemming rijden is echter dichterbij.
Ondertussen is het volledig donker geworden en rijd je in een zwarte tunnel en oriënteert je op de afbakeningspiketten langs de weg. Je weet dat je op vastgereden sneeuw rijdt maar de Finnen doen dat ook. Het rijden is vermoeiend aan de ogen. Wat later rijdt een grote truck voor je en alhoewel hij trager rijdt dan jij blijf je er toch achter. Het is gemakkelijker rijden als je je op zijn achterlichten kan baseren. En hij moet jouw richting uit. Een uur of twee later verandert hij van richting maar in deze stad ben je al geweest en wat later kom je aan.
De ontvangst is hartelijk en je moet onmiddellijk binnenkomen en eten en grog drinken en je krijgt eindelijk gezegd dat het maar koud is. De Finnen lachen niet, neen, ze beamen dat het koud is, maar het gaat warmer worden. “Wanneer?” vraag je ongelovig. “Binnen enkele dagen” zeggen ze en de opper Fin zegt dat hij hoopt dat de temperatuur niet te erg stijgt, -10 is perfect, -5 is te warm. Ze vertellen je dat het het jaar er voor -50 is geweest. “Wat trek je dan aan?” vraag je. “Alles wat in je kleerkast hangt en je stopt stro in je schoenen” klinkt het.
En werkelijk, de volgende dagen wordt het zachter. De wind gaat liggen en de temperatuur stijgt en je hebt werkelijk geen last van de kou bij -10. De enige tic die je hebt is dat je constant je voeten in beweging houdt, zelfs met thermosokken in je sorellen, maar dat valt niet op. Dat doet iedereen namelijk. En ja, op een morgen is het zo ver. Het is -5 en je begint aan de dagelijkse bezigheden en je staat versteld als je jezelf hoort zeggen: “poeh, nu is het toch te warm zé”.